Fietsen, ik was er niet zo van. Als kind moest ik elke dag zes of zeven lange, saaie kilometers naar de middelbare school fietsen. Zomer en winter, ploegend door de altijd aanwezige Zeeuwse wind. Een tweedehandse Gazelle, lelijk groen en eigenlijk een maatje te groot. Zo ging dat in die tijd.
Wel kreeg ik zo rond mijn tiende jaar mijn eerste racefiets, een echt Raleigh. Alle vaders in de buurt hadden een racefiets, inclusief de mijne. En iedereen kende wel Jan Raas, het enige Zeeuwse wielren coryfee. Of kende op zijn minst zijn buurman, de man van de winkel waar hij weleens kwam of iemand in het dorp waar hij woonde. dus droeg ik vol trots een rood, geel zwart tricot.
Het wielrennen verslofte en behalve van en naar school fietsen en in latere jaren van en naar het uitgaansleven, deed ik niet veel met de fiets. Totdat ik hem ontmoette. Hij was een fervent fietser had ik van horen zeggen. Toen ik tijdens een borrel van het werk, we waren collega’s, het over mijn mountainbike capaciteiten had (rondjes Vondelpark, maar dat liet ik achterwege) nodige hij mij uit om samen een rondje te mountainbiken.
Twee weken later haalde hij mij op. Onze fietsen pasten met gemak in zijn gifgeel fluoriserende Nissan. Naar later bleek, een oude wegwerk auto van Rijkswaterstaat. Mijn zonnebril op half zeven en zweet gutsend van mijn voorhoofd weerhielden er ons niet van om onze liefde te bezegelen. Twee jaar later gingen we op huwelijksreis naar Nieuw Zeeland en Australië, op de fiets. Mijn liefde voor hem deed mijn liefde voor het fietsen daar ontwaken. Ruim 4000 kilometer legden we af op onze stalen, handgemaakte randonneurs. We leefden uit vier fietstassen en bepaalden per dag waar we sliepen en aten. Het was ultieme vrijheid en een reis die ik mijn hele leven niet meer zou vergeten.
Terwijl ik, de beginneling, kilometer na kilometer aflegde, kreeg ik les in fietsen van mijn liefde. Terwijl we een berg beklommen waar geen eind aan leek te komen hoorde ik hem hijgend zeggen ‘Luister naar Lance (Armstrong). Schakel zo licht dat je benen als een naaimachientje rond blijven gaan. Licht trappen en gewoon door blijven gaan. Dan kom je vanzelf een keer boven.’
Die woorden zijn mij altijd bijgebleven. Samen hebben we nog een paar jaar kunnen fietsen: op onze randonneurs in Bali, met mijn tweedehandse Pinarello in de Ardennen en ook samen met onze dochter in een fietskarretje in Amsterdam en omgeving. Toen zijn dood een abrupt einde maakte aan onze fietsavonturen, hing ik ook mijn liefde voor fietsen aan de wilgen. Verder dan de 20 minuten naar mijn werk kwam ik niet.
Tot nu, 12 jaar later, ik aangestoken werd door het triatlon virus. en daar hoort ook fietsen bij. Dus kocht ik enkele weken geleden een spiksplinternieuwe racefiets, alle bijbehorende attributen en stapte op een zonnige dag op de fiets.
Het voelde als thuiskomen. De kilometers gleden onder mij weg en de vrijheid die ik ooit voelde aan de andere kant van de aardbol, kwam terug alsof het er altijd al geweest was.
Afgelopen week besloot ik naar het Paard van Marken te fietsen. De vuurtoren waar ik mij van herinnerde dat hij daar naartoe fietsen met onze dochter van 2 in het fietskarretje, op zijn vrije vrijdag. We waren er nooit samen geweest. Niet gehinderd door enige kennis van de route, belandde ik na een grote omweg op een smal dijkje waar fietsen meer klunen was. De vuurtoren met het kleine strandje lag als een fata morgana in de zon te stralen. Ik kwam dichterbij en bleef staan. Ik keek naar mijn fiets, naar het strandje en de vuurtoren. de liefde was niet weg. De liefde was er altijd geweest!