Sinds een tijdje volg ik op social media een aantal nieuwe pagina’s. Ze gaan over zwemmen, lopen en fietsen. Triathlon dus. Het virus. Er bestaat geen vaccinatie voor en is zeer besmettelijk. Gelukkig levert deze epidemie voornamelijk positieve ervaringen op. Complete blogs, trainingsschema’s, ervaringen, tips en truces passeren hier de revue. Type betweter (‘dus, weet je dan niet dat…’), type onervaren (‘ wat kan ik beter doen, ik heb zelf geen idee…’), type fanatiekeling (‘vandaag rustig aan gedaan, 4 kilometer gezwommen, daarna nog even 160 kilometer gefietst en straks nog even een klein stukje intervaltraining van een uur of wat…’ ), type oudgediende (‘ na mijn 33ste triathlon twijfel ik of ik in mijn age-groep…’), type expert (‘ als je een OD doet en op de LD heb je in de T-zone bedacht dat je gestayerd hebt…’) en het type vrouw. Nu is dit laatste type toch wel een geval apart, begrijp ik inmiddels van mensen die het kunnen weten.
Goed, vrouwen en triathlon. Ik hou het bij mezelf. Vrouw, 49 jaar en nerveus als een puber op haar eerste schoolfeestje. Dagen ervoor las ik alles wat los en vast zat over je voorbereiden op een triathlon. Nu was de mijne een achtste (wat in mijn oren een beetje zielig klinkt, de naam sprint triathlon klinkt toch iets stoerder) en lekker dichtbij huis.
De week ervoor samen met mijn (vrouwelijke) trainingsmaatje het gebied verkend en ook maar gelijk even alle afstanden gezwommen, gefietst en gerend. Om toch maar zeker te weten dat we geen flater zouden slaan. Want ach, wij vrouwen kiezen voor zeker… in elk geval deze twee! Dat zat dus wel goed. Ik telde de dagen af. Wanneer doe ik nu nog iets aan trainen? Want, las ik ergens, de laatste week moet je ‘ taperen’. Dat heeft niets met sporttape te maken leerde ik snel. Het is gewoon een moeilijk woord voor niks doen. Rusten dus. Best lastig als je werkt en een gezin runt, dus nam ik aan dat ik vooral niet moest trainen. Intussen werd mijn buik onrustig. Niet handig, wan toespelende darmen zijn de ergste vijand van een triatleet, geloof mij maar. En zelfs op een prut afstandje van vijf kilometer wil je niet…ik in geen geval!
Gelukkig was daar altijd nog mijn partner in crime die ook haar allereerste ging doen. Elke dag appte we elkaar talloze keren: ‘ wat doe jij vandaag?’ Ga je nog een rondje fietsen? Zullen we vanavond nog zwemmen? Komt er iemand kijken? Hoe gaan we er heen?’ Gedeelde smart is halve smart, zullen we maar zeggen.
Tot de vooravond van de ‘ grote race’ . Fiets poetsen, ketting smeren… tot mijn grote schaamte had ik nooit meer gedaan dan een doekje over het frame halen en wat druppeltjes uit een flesje van de lokale fietsenboer over mijn ketting laten vallen. Beetje draaien aan de trappers. Fiets is wedstrijd klaar! Ik dwong de visoenen van lekke banden uit mijn hoofd. De laatste keer dat ik daar iets mee gedaan had was in de tijd van het teiltje water met een druppeltje Dreft. Het doosje Simpson lag vast nog ergens inde schuur. helaas doe je daar tegenwoordig vrij weinig meer mee. Goed, bidons met isotone spul klaar, sportdrankje klaar en de checklist nalopen. Wetsuit, helm, schoenen, veiligheidsspelden… eh veiligheidsspelden? Geen idee wat ik zou moeten spelden maar een doos vol kon vast geen kwaad. Keurig op ‘ taper tijd’ mijn bed in, lees half elf ’s avonds en ogen dicht. Rusten is het credo! Helaas wilden mijn hersenen anders. Na wilde dromen over zwakke spieren en zwoegende ademhaling waarin ijzersterke triatleten mij lachen voorbij zwommen, fietsten en renden viel ik in een onrustige slaap.
Shit, vergeten de mail van de organisatie te lezen. Snel mijn bed uit en tot mijn schrik de enorme hoeveelheid regels, voorschriften en parkeermogelijkheden in mijn hoofd prenten. Gelukkig overviel de slaap mij snel.
Zaterdagochtend. Havermout ontbijt. Kinderen wekken. ‘ Ik zie jullie aan de finish, niet eerder komen kijken hoor, daar word ik nerveus van en zink ik!’ Mijn begripvolle meiden knikten slaperig. ‘ Ja, mam, dag mam, succes mam, je kan het mam.’
Mijn maatje D. wordt gebracht door haar vriend in haar Mini, fiets achterin gevouwen. Vriendlief heeft wijselijk besloten thuis het resultaat af te wachten. D. en ik proppen onze fietsen in mijn gezinsauto, tassen er bij en reizen af. Een kwartier verder rijden we het parkeerterrein op. Lekker rustig nog. Wolken pakken zich samen en het waait aardig. Wind, mijn vijand op de fiets. Met mijn 49 kilo schoon aan de haak blaas je mij met gemak een stukje achteruit. Eensgezind besluiten we ons te laten registreren. gelukkig iets kleiner van opzet dan de Ironsman’s die ik inmiddels gezien heb in Maastricht, Luxemburg en Zurich. Een vriendelijke mevrouw bekijkt onze rijbewijzen en geeft ons een envelop. Uit mijn ooghoek zie ik een roodtruck met verse koffie en muffins. Lekker! Eerst staat ons het belangrijke werk te wachten. Fietsen uitladen en op weg naar de wisselzone. Een alweer vriendelijke meneer in een geel hesje houdt ons tegen. Waar zijn de stickers? ‘ In de enveloppen!’ Vol trots tonen wij hem de witte envelop en vertellen hem dat dit ‘ onze eerste keer’ is. Hij glimlacht. ‘Voor je de wisselzone ingaat moet je alle stickers op de juiste plekken geplakt hebben, vertelt hij ons. En geduldig plakt hij samen met de stickers op helm en aan zadelpen. Weer wat geleerd. Wat nerveus lachend kijken we elkaar aan. Onze helmen zijn in orde en de fietsen ook. Gelukkig, ze zijn pas drie maanden oud!
De wisselzone. 410 is redelijk snel te vinden. Nu goed nadenken, derde rij, vlakbij binnenkomst. We leggen onze spullen klaar en checken bij elkaar: fietsschoenen, loopschoenen, sokken, helm, zonnebril (hmm wolken). Een ervaren en alweer aardige meneer helpt ons de startnummers bevestigen. Een ietwat chagrijnige mede-triathlete wijst zuchtend hoe onze chips aan onze enkels bevestigd moeten worden. Zenuwen, vast!
We zijn er klaar voor! We besluiten in te zwemmen, professioneel als we zijn. Na een paar slagen begint de briefing. Ik sluip naar voren en luister naar de aanwijzingen. Twee keer heen en weer zwemmen, vier rondjes zwemmen en eentje lopen. Dat moet ik kunnen onthouden. Wijselijk sluiten we achteraan het deelnemersveld aan. D. vraagt aan zo ongeveer iedereen ‘ Is dit ook jouw eerste?’. In de hoop dat er meer lotgenoten zijn. Het startschot klinkt. Ik loop op mijn gemak achteraan het water in. Voorzichtig begin ik aan mijn eerste slagen. De verhalen worden nu waarheid. Ik bevind mij in een levende wasmachine vol armen en benen. Ondanks mijn goede voornemen lukt het mij niet in rustig vaarwater (of beter, zwemwater) te komen. Voor mij en naast mij schoolslag zwemmende atleten. Mijn nieuw verworden borstcrawl helpt mij niet in de inhaalrace. Ik besluit stug mijn eigen tempo te zwemmen. Vooral navigeren. Tijdens de trainingen zwem ik meestal twee keer de afstanden. Kijken is niet mijn sterkste punt. De armen en benen zwemmen vrolijk ploeterend met mij mee. Het eerste rondje zit erop. Het stukje strand sjok ik door. Het tweede rondje. Dat gaat al en stuk beter. Uit het water hoor ik mijn naam roepen. Ik kijk maar zie niks. Ren naar de wisselzone, trek mijn wetsuit uit en kijk om naar D. Nog niet te zien. Zij fietst een stuk sneller dan ik, dus haalt mij vast in. Schoenen aan, helm op. Ik weet zowaar in een keer de sluiting te vinden. Op naar het balkje. Ik stap op mijn gemakje oude fiets. Dat met die elastieken en rennend erop springen is voor later. Nu eerst zitten en trappen. Onderweg halen de meest prachtige fietsen met hun eigenaren mij in zoevend tempo in. Ik laat me er niet door van de wijs brengen. ‘Ooit doe ik dat bij een beginneling’, denk ik vrolijk. Ik buig mij zo diep mogelijk over mijn racestuur. Het gaat lekker. Ik begin bijna te zingen! Af en toe roept een enthousiaste toeschouwer mij iets toe. Ik lach vrolijk terug. Drie rondjes gefietst, twee keer langs de transitiezone gekomen. Zo heet het punt waar ik van het parcours af moet na vier ronden. Wat, twee keer? Of drie? Maar waar begint de ronde dan? Ben ik nu al aan mijn vierde rondje? Of toch drie? Een lichte paniek overvalt mij. ‘Sufferd, hoe moeilijk is dit nu. Je kunt toch wel tot vier tellen?’ schiet het door mijn hoofd. Het laatste stuk breekt aan. Ik twijfel nog steeds. Als je een ronde te weinig fiets, is er geen medaille. Mijn Tom Tom horloge ben ik vergeten aan te zetten. Dat helpt ook niet. Ik rem af. ‘ Ik ben de tel kwijt!’ riep ik vertwijfelt naar een vrijwilligster. Die wijst mij lachend naar de wisselzone. ‘Ga daar maar heen, komt vast goed’, roept ze terug. Ik hobbel verder en stap keurig af voor de balk. Met mijn hand aan mijn zadel ren ik als een geoefend atleet de wisselzone in. Waar is nummer 410? Tellen is mijn ding niet, zeg maar. Een deelneemster wijst mijn nummer aan. ‘ Krijg ik straks wel de sportiviteitsprijs?’ roept ze mij na. ‘Tuurlijk’, denk ik. Als ik mijn medaille maar krijg. Ik ren het paadje af. Ik loop alleen en direct in een lekker tempo. Geen zwabberbenen. Het eerste stuk hal ik direct wat lopers in. Het gaat heerlijk. Na anderhalve kilometer sla ik het energiedrankje af. Energie heb ik genoeg! Ik zweef! Ik ren om de plas, ondertussen kijkend naar de finish. Over de steiger straks. Een beetje heroïek kan geen kwaad. Ik ren nog wat mensen voorbij. Eentje roep’ Wat ga jij hard!’ Zo voelt het ook. De laatste meters op de steiger. Ik geniet. De endorfines gieren in het rond. Nog een paar meter. Ik ren in de armen van vrijwilligster E., die de medailles uitreikt en ik ken van mijn triathlon cursus. ‘ Ik had je nog niet verwacht!’ roept ze.Ik lach en kijk en zie het scorebord. Een uur en 31 minuten! Een kwartier sneller dan verwacht. Ik mocht van mezelf niet op de tijd letten. Dat heb ik onderweg ook geen moment gedaan. Maar nu ik hem zo zien staan, daar op dat bord. Ik wacht op D. en film haar aankomst. Zij straalt minstens zoals ik. ‘Wat is dit leuk!’ roept ze telkens weer. Trots poseren we met onze medailles.
Bij de wisselzone krijgen we een dikke knuffel van de vrijwilliger die onze stickers mee hielp plakken. ‘ Ik ben trots op jullie’ zegt hij.
Blij rijden we naar huis. Nu weet ik het zeker. I’m not a girl, I am a triatleet!