Ik ben op Zeeuwse grond geboren. In het ziekenhuis van Vlissingen, hemelsbreed ongeveer 500 meter van de zee. Zwemmen leerde ik al vroeg. Mijn A en B-diploma werden al jong op mijn zwembroekje genaaid. Rood en groen, als ik het mij goed herinner.
Schoolzwemmen was er ook. Met de bus van school naar het zwembad. In mijn genoegen gegrift staat de badmeester. Smetteloos witte short en bijpassende polo, zwarte baard en streng gezicht. Het wapen in zijn hand: een lange stok met aan het eind een vervaarlijk uitziende haak. In mijn ogen een martelwerktuig voor angstige kinderen die oog in oog met de haak spontaan alles vergaten wat ze ooit geleerd hadden. Na de zwemles het zwembad uit, de kleedkamer in. Waar ik mij uit mijn natte badpak hees en tot mijn schrik tot de ontdekking kwam dat ik mijn ondergoed vergeten was. Jeugdtrauma’s zitten in een klein hoekje.
Mijn verdere leven heb ik het water vooral gezien als iets waar je op kan dobberen, in kan pootje baden, thee van kan zetten en op vakantie in een warm land eventueel in kunt snorkelen. Totdat ik bedacht dat ik weleens mee zou kunnen doen aan een triatlon. En daar hoort zwemmen bij. In de dagen dat ik mijn A en B-diploma haalde was borstcrawl nog iets voor pro’s en dat heb ik dan ook nooit geleerd. Het idee om met mijn (letterlijke) schoolslag een triatlon te doen, daar ben ik dan net eventjes te ambitieus voor. Gelukkig zit in mijn triatlon cursus voor beginners ook het onderdeel ‘open water’ zwemmen.
Afgelopen maandagavond verzamelde ons groepje zich op afgesproken plek bij het water. De luchttemperatuur was 18 graden, het water vast veel kouder. Het zag er uit zoals vanouds: bruin. Er waaide een stevig briesje. Hagelnieuwe tri-suit aan, wetsuit erover heen, badmuts op, oordoppen, zwembril. Aan mijn outfit kon het niet liggen. De dapperen onder ons sprongen het water in. Ik liet mij voorzichtig van de steiger glijden met iets tussen angst en vrees op mijn gezicht. Onze doorgewinterde triatlon coach spoorde ons aan om even ‘ op te warmen en naar de dichtstbijzijnde boei te zwemmen’. Al gauw merkte ik dat mijn vijf eerdere zwemlessen in het warme zwembad letterlijk naar de bodem van mijn geheugen waren gezonken. In mijn B-diploma schoolslag zwom ik braaf naar de boei en terug, onderweg kijken naar maaiende armen en flitsende hoofden in en onder water. Mijn enige troost was dat er nog een paar medecursisten waren die het zwemmen nog niet perfect beheersten. Ik was niet alleen.
Vol goede moed stak ik na een paar minuten mijn hoofd in het uitzichtloze water. Goed nadenken: als een torpedo door het water, horizontaal, niet overdrijven met je benen, eerst de ene arm en dan pas de volgende arm, romp recht houden, core stabiliteit, ogen en dus hoofd naar beneden gericht, arm in een nette hoek het water in en o ja! Ademen. Hoestend en proesten kwam ik na vier slagen weer boven water. Ik liet het idee snel varen dat ik ook werkelijk een stuk vooruit gekomen was. Want naast alle zaken die door mijn hoofd schoten moet je in het open water ook nog koers weten te houden. Navigeren dus. Onze coach deed moeiteloos voor hoe je dat moet doen en vooral hoe niet. Inmiddels hield ik mij drijvens op mijn oranje boei voor dat kou een emotie is. En emoties kun je uitschakelen is mij ooit verteld. Ik kan je verzekeren: dat is een leugen. Elke minuut een beetje meer bibberend vroeg ik mij af hoe ik in hemelsnaam ooit een stuk zou kunnen zwemmen, adem halen en in de juiste richting blijven gaan. Een triatlon leek ineens mijlen ver weg.
Nog een poging. Ik gleed onder water, bewoog mijn armen in een voor mijn gevoel op een borstcrawl lijkende slag, blies uit onder water en nam een teug lucht. Ik had ergens het idee dat het er nog best wel aardig op begon te lijken. Dapper zwom ik nog wat meters achter mijn groep aan, af en toe terugvallend in mijn vertrouwde schoolslag. Oranje badmutsen gleden door het water voor mij. Dromend zag ik mijzelf al tijdens een Ironman door het water scheren. Kuiltjes maken in het water, ademen in het kuiltje. 500 meter, 1000 meter. Een brakke slok water verstoorde mijn illusie. Het wedstrijdje snel naar de steiger en wie het eerste zijn wetsuit uit heeft ging aan mij voorbij. Bibberend hees ik mij het hout op en klappertandend drukte ik mijn warme handdoek tegen mijn lijf. Wetsuit uit, tri-suit uit, joggingbroek aan en met een lachend ‘ tot volgende week, dan gaan we zwemmen en fietsen’ nam ik afscheid. Thuis gekomen ontdekte ik dat mijn jongste dochter onder de douche stond. Ik rukte haar er nog net niet onder vandaan en pakte haar badjas. ‘ Ik moet douchen, nu!’ riep ik haar toe. Haar gezicht sprak boekdelen, maar dat kon mij even niets schelen. Na de hete douche keek ik op mijn telefoon. Foto’s van het zwemmen! En daar waar ik dacht toch een paar mooie borstcrawl slagen gedaan te hebben zag ik mezelf terug: hoofd ver boven het water, happend naar adem alsof het mijn laatste teug was. Ik barstte in lachen uit. Dit was letterlijk het plaatje dat past bij mijn Zeeuwse roots: ik worstel en kom boven.
Volgende week week ga ik er gewoon weer voor. En dan weer en dan weer. Ik geef niet op. Borstcrawl, ik zal je leren! Ironman, wees gewaarschuwd. Ik kom er aan!
Volgende blogs: Ironman Luxembourg 2018 en les 5 van mijn triatlon cursus (zwemmen en fietsen).